Meditatie woensdag 19 augustus

Meditatie woensdag 19 augustus

Weggaan

Als een auto die lang in de regen gestaan heeft
optrekt en wegrijdt, blijft waar hij stond achter
een plek die zich van de rest van de straat
onderscheidt, even nog, tot hij ook nat is
en niet afzonderlijk meer bestaat.

Dat is wat blijft als je weggaat.
Anton Korteweg, uit: Voor de goede orde (1988)

Al weken dartelt dit gedicht, of althans het beeld dat Korteweg gebruikt, door mijn hoofd. Dat beeld van die droge plek op een beregende straat. Of het door de vakantieperiode kwam, door de coronacrisis, de hittegolf of door de verhalen van patiënten in het ziekenhuis, ik weet het niet. Soms nestelt zich iets in je hoofd en je weet niet waarom. Ik kon het gedicht ook niet meer terugvinden. Een zeer poëtisch ingestelde ex-collega met een formidabel geheugen wist hem op te diepen.

En nu lees en herlees ik het gedicht maar steeds. Op zoek naar de betekenis die het vandaag heeft. Ik ontdek dat het gedicht een ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er zijn wel dertig versies van bekend. Zoals ons levensverhaal meerdere versies kent, of dat verhaal van hoe je ziek werd, van het verlies van je vader, van die ingrijpende periode. Het verhaal dat we over ons leven vertellen, staat niet vast. Wij mensen zijn “living human documents”. De kunst van medemens zijn is om bereid te zijn die steeds wisselende verhalen te kunnen en willen horen.

De vroegste versie van het gedicht is deze:

Ik laat je alleen dus blijf bij je
zonder er te zijn, dat wel, zoals
een stukje straat onder een auto droog
is gebleven als wat hem bedekt heeft is
opgetrokken, weg, een wak.

Korteweg maakt in de loop van de tijd het beeld en de metafoor steeds belangrijker in zijn gedicht. Het zuiver persoonlijke, het “ik laat je alleen…”verdwijnt er uit, zodat er meer ruimte komt voor andere interpretaties van die lege plek. Ook is er een verschuiving van het zichtbaar en leeg blijven van de plek naar het bedekt raken van de lege plek door de regen die blijft vallen.

Nu ik er wat langer bij verwijl, vermoed ik dat het gedicht nu “met mij speelt” vanwege de vele verhalen van verlies rondom Covid, die ik in het ziekenhuis hoor. Halve verpleeghuizen weggevaagd, begraafplaatsen die op een zeker moment voor een groot deel uit vers gedolven graf bestonden, gebroken families.

En soms lijkt het, als je om je heen kijkt, alsof die hele periode een ver verleden is, niet meer bestaat, “nat is geregend en niet meer afzonderlijk bestaat”, in Kortewegs woorden.  Een midden vinden tussen de verhalen van de patiënten en zorgmedewerkers en onze eigen levens en die van onze pubers vind ik soms best ingewikkeld.

Het gedicht van Korteweg biedt geen uitweg. Maar door de herkenbaarheid van het ijzersterke beeld wel iets van bemoediging.

Marjanne Dijk